f
1 (sg./ col. ; als voedsel) vis
би́ться́ как ры́ба об лёд ( ovdr. ) — spártelen als een vis op het droge, véchten om het hoofd bóven water te hóuden;
варёная́ ры́ба — gekookte vis;
чу́вствовать себя́ как ры́ба в воде́ — z. als een vis in het water vóelen;
заливна́я́ ры́ба — vis in geléi;
ну́жен как ры́бе зо́нтиќ ( — scherts.) … als kíespijn míssen;
кра́сная́ ры́ба — steur;
морска́я́ ры́ба — zéevis, zourwatervis;
в му́тной́ воде́ ры́бу лови́ть — in tróebel water vissen;
ни ры́ба ни мя́со́ Spreek. — vlees noch vis;
он нем́ как ры́ба — hij zwijgt als het graf, hij is zo dicht als een pot;
пла́вать́ как ры́ба — zwémmen als een ótter/vis/ wáterrat;
пресново́дная́ ры́ба — zoetwátervis;
на безры́бье и раќ ры́ба ( — sprw.) in het land der blinden is éenoog kóning
●
2 Spreek. ( v. iem.) kóude kíkker
3 Stijl. verválsing
4