прекрати́ть
( pf (щ); if прекраща́ть; tr. ) ophouden met, stóppen (met), úitscheiden met;
[betalingen, het vúren, discússie, hulp, etc. ] stáken, beëindigen;
[gesprék, lancéring] áfbreken;
[relátie, vríendschap] verbréken, een eind máken aan;
[rebellíe, ongehóorzaamheid] de kop índrukken;
[werk, bouw] plátleggen/stílleggen
да прекрати́ ты об э́том! — hou daarover op!;
изда́ние бу́дет прекращено́ с пе́рвого октября́ — de úitgave houdt op met íngang van één október;
де́ло́ прекращено́ jur. — de zaak is geslóten;
прекрати́ть свою́ театра́льную де́ятельность́ — z'n toneelcarrière beëindigen;
прекрати́ть дру́жбу́ (с [5]) — een eind máken aan de vríendschap (met);
не прекраща́ть уси́лий — pogingen vólhouden;
прекрати́ть ого́нь́ — het vúren stáken;
mil. het vuur stáken;
прекрати́ть рабо́ту́ — het werk plátleggen/néerleggen/ stílleggen;
прекрати́ть своё существова́ние́ — óphouden te bestáan, z'n bestáan beëindigen ( v. bedrijf)
Начните вводить слово: