изложи́ть
( pf ; if излага́ть; [3] [4])
1 (schríftelijk of móndeling) úitleggen, uitéenzetten, tóelichten, [probleem, verzóek] vóorleggen aan iem.
изложи́ть в дета́лях/ подро́бностях — in detail uitéenzetten;
изложи́ть [4] в письменном ви́де/пи́сьменной фо́рме — iets op schrift zétten/ stéllen;
как вы́ше́ изло́женное — zoáls bóven uiteengezet;
изложи́ть свои́ мы́сли́ — z'n gedachten verwóorden;
изложи́ть на́ бума́ге — op papíer zétten, néerschrijven;
изложи́ть пи́сьменно́ — op papíer zétten
●
2 sámenvatten, resuméren (voor), návertellen aan
Начните вводить слово: