ГЛАЗ: значение слова

Начните вводить слово:
Нажмите сюда, чтобы развернуть список словарей

Русско-голландский словарь

ГЛАЗ

m
oog het
где у тебя́ глаза́?! Spreek. [ — daar ligt dat boek toch!] heb je je ógen in je zak?!;
у тебя́ что, глаз нет? — heb je geen ógen in je hoofd?;
посмотри́ мне в глаза́! — kijk me recht aan!;
высказать всю пра́вду [3] в глаза́ — iets recht voor zijn raap zéggen, kéihard/onverblóemd de wáarheid zéggen/vertéllen;
в глаза́ не вида́л! ( — dat ) nog nooit vertoond!;
в глаза́ — recht in het gezícht;
спрашивать [4] в глаза́ — iem. op de man áfvragen;
смея́ться [3] в глаза́ — iem. in z'n gezícht úitlachen;
говори́ть/ … [3] в глаза́ — op de man af zéggen/ …, recht in iem.s gezícht zéggen/ …, (recht) in z'n/het gezícht zéggen/ …;
вы́сказать /сказа́ть [3] (всю) пра́вду в глаза́ — iem. onverblóemd de wáarheid zéggen, terdége/kéihard de wáarheid zéggen/vertéllen, gróndig z'n méning zéggen, iets recht voor zijn raap zéggen;
оправда́ть себя́ в глаза́х [2] — z. rechtváardigen tegenóver iem.;
ни в одно́м гла́зу/ гла́зе Stijl. — bróodnuchter, dóodnuchter;
глаза́м не ве́рится́ — je moet het zien om het te gelóven;
верте́ться́ на глазах у [2] Spreek. — iem. voortdúrend lastigvallen, iem. op de huid zítten;
ви́деть́ свои́ми глаза́ми — zelf gezíen hébben;
в чужо́м глазу́ сучо́к ви́деть, а в своём бревна́ не замеча́ть — de splínter in ándermans oog zien, maar niet de balk in éigen oog;
по глаза́м ви́деть́ — aan iem.s ógen zien;
выи́грывать́ в глаза́х [2] — in iem.s áchting stíjgen;
темно́, хоть глаз вы́коли́ — het is píkdonker, je kan geen hand voor ógen zien;
вы́плакать/пропла́кать́ (все) глаза́ Spreek. — z'n ógen úithuilen;
вы́пучить/пя́лить/ тара́щить́ глаза́ (на [4]) Stijl. — z'n ógen úitkijken op;
глаза́ бы (мой) не гляде́ли́ на [4] Spreek. — het is ákelig om te zien, je krijgt er pijn in je buik van [als je ziet, dat];
идти́ куда́ глаза́ глядя́т́ Spreek. — z'n neus achterná lópen, de wijde wéreld in trékken;
не знать, куда́ глаза́ деть́ — niet wéten waar je moet kíjken ( v. scháamte), z. de ógen uit het hoofd schámen;
у семи́ ня́нек дитя́́ без гла́зу/глаза́ ( — sprw.) te veel koks bedérven de brij, allemans werk is níemands werk;
убра́ть [4] — c глаз доло́й́ в [4] uit het zicht zétten/léggen;
c глаз (мои́х) доло́й!́ — uit mijn ógen!, wégwezen!, scheer je weg!;
c глаз доло́й,́ из се́рдца вон ( — sprw.) uit het oog, uit het hart;
смотре́ть други́ми́ глаза́ми — met andere ógen bekíjken, vanúit een ánder stándpunt bekíjken;
есть/поеда́ть/пожира́ть́ глаза́ми [4] Spreek. — met de ógen verslínden;
жа́дными́ глаза́ми — met gulzige blíkken [kíjken naar];
у него́ живы́е́ глаза́ — hij kijkt píttig uit z'n ógen;
(говори́ть) за́ глаза́ Spreek. — áchter iem.s rug (práten);
покупа́ть /купи́ть [4] за глаза́ — ongezíen kópen;
за́ глаза́ дово́льно — meer dan genóeg;
закрыва́ть́ глаза́ на [4] Spreek. — iets door de vingers zien;
с закры́тыми́ глаза́ми — met z'n ógen dicht; als een kip zónder kop ( Spreek. );
закры́ть́ глаза́ [3] Spreek. — iem. de ógen tóedrukken;
закры́ть́ глаза́ — de ógen slúiten, ontslápen;
злой/дурно́й глаз ☻ — het bóze oog;
знать [4] в глаза́ — iem. van gezícht kénnen;
возьми́ глаза́ в зу́бы́ — grof kijk uit je ógen;
пра́вда глаза́ ко́лет!́ — de wáarheid is hard!;
де́лать кру́глые/больши́е́ глаза́ — gróte ógen ópzetten, gek staan te kíjken ( v. verbázing);
лени́вым́ гла́зом Spreek. — met een lui oog;
у него́ глаза́ на лоб́ поле́зли Spreek. — de ógen puilden hem uit z'n hoofd, z'n ógen puilden uit hun kassen, hij viel om van verbázing;
на глаз ( v. — áfstand e.d. ) op het oog (geschát);
на глаза́х — zíenderogen;
на глаза́х у [2] — voor iem.s ógen, in het zicht van iem., in iem.s bíjzijn: zíenderogen;
на глаза́х у всех — in het openbáar, voor iederéen zíchtbaar, voor het oog van iederéen, ópen en bloot;
нали́ть́ глаза́ — grof z. bezátten;
у [2] глаз намётан́ в [6] — érgens wel kijk op hébben, iets ónder de knie kríjgen/hébben, in de vingers hébben;
тут ну́жен глаз да глаз — hier moet een oogje in het zeil gehóuden wórden;
следи́ть одни́м́ гла́зом за [5] — met één oog iets/iem. in de gaten hóuden;
отвести́́ глаза́ в сто́рону — z'n ógen áfwenden van;
широко́ открыва́ть/ раскрыва́ть́ глаза́ — gróte ógen ópzetten;
откры́ть́ глаза́ на [4] — iem. de ógen ópenen voor;
не отрыва́ть́ глаз от [2] Spreek. — z'n ógen niet kúnnen áfhouden van, in het oog hóuden;
не поднима́я/отрыва́я глаз от [2] — zónder op te kíjken van iets;
пе́ред́ глаза́ми у [2] — voor de ógen van;
её о́браз сто́ит у меня́ пе́ред глаза́ми — haar beeld zweeft mij voor de geest;
не (по)ве́рить (свои́м) глаза́м Spreek. — z'n ógen niet (kúnnen) gelóven, z. de ógen úitwrijven ( v. verbázing);
показа́ться [3] на глаза́ — iem. ónder ógen kómen, voor iem. verschíjnen;
попа́сться́ [3] на глаза́ — iem. ónder ógen kómen;
[verslág, etc. ] ónder ógen kríjgen;
у [2] в глаза́х потемнело ( v. — hónger e.d. ) het duizelde iem. voor de ógen;
привы́чным́ гла́зом — met een kénnersblik;
проигра́ть/ упа́сть́ в глаза́х [2] — het bij iem. verknóllen;
пуще́ глаза́/гла́зу Spreek. — als z'n óogappel;
ра́ди́ прекра́сных/ краси́вых глаз Spreek. ( — énkel) uit goeiigheid;
( ir. ) — grátis en voor niets, om z'n mooie blauwe ógen;
разуй́ глаза́ — grof kijk uit je dóppen;
расти́/вы́расти́ в глаза́х [2] — gróeien in de ógen van;
ре́зать́ пра́вду в глаза́ Stijl. — de díngen bij hun naam nóemen, iets recht voor z'n raap zéggen, man en paard nóemen;
с одни́м гла́зом [ — man] met één oog;
(говори́ть — c [5]) с гла́зу на́/на глаз Spreek. (iem.) ónder vier ógen (spréken), (iem.) apárt/alléen (spreken);
с пья́ных глаз Stijl. — ládderzat, ónder de ólie;
не своди́ть/ спуска́ть́ глаз с [2] Spreek. — z'n ógen niet kúnnen áfhouden van, in het oog hóuden, niet uit het oog verlíezen;
быть скры́тым́ от глаз — z. aan het oog onttrékken;
смежить́ глаза́ Arch. /☺ — de ógen slúiten, ontslápen;
смотре́ть́ лю́дям (пря́мо) в глаза́ — de mensen recht in de ógen kíjken;
смотре́ть/гляде́ть́ глаза́ми [2] — iets bekíjken met de ógen van;
е́сли посмотре́ть/взгляну́ть на э́то глаза́ми [2] — van iem.s stándpunt uit gezíen;
смотре́ть/гляде́ть́ во все глаза́/в о́ба глаза́ Spreek. — een en al oog zijn;
смотре́ть/гляде́ть/взгляну́ть пра́вде в глаза́ — de wáarheid ónder ógen zien;
смотре́ть/ гляде́ть/загля́дывать́ в глаза́ [3] Spreek. — iem. naar de ógen
kíjken;
со́бственными́ глаза́ми — met éigen ógen [zien];
мне в глаз попа́ла сори́нка́ — ik heb een vúiltje in m'n oog;
стреля́ть/постре́ливать́ глаза́ми Spreek. — blíkken wérpen op, lónken naar;
наско́лько хвата́ет глаз — zover het oog reikt;
не́чего хло́пать́ глаза́ми! Spreek. — kijk voor je!;
от хозя́йского́ гла́за конь добре́ет ( gez. ) — het oog van de méester maakt het paard vet;
электро́нный́ глаз — elektrónisch oog