ВЕК: значение слова

m
1 eeuw
века́ми — eeuwenláng;
во́ ве́ки веко́в hoogdr. — in de eeuwen der eeuwen;
девятнадцатый/ …́ век — négentiende/ … eeuw;
век живи́,́ век учи́сь (а (всё-та́ки) дурако́м помрёшь) ( gez. ) — men is nooit te oud om te léren;
век бу́дешь иска́ть́ — dan kun je nog lang zóeken;
в ко́и-то́ ве́ки Spreek. — er was/is ooit (heel zélden);
нача́ло́ ве́ка — éeuwwisseling, begin van de eeuw;
просла́виться/жить́ в века́х — hoogdr. vóortleven;
собы́тие/нахо́дка́ ве́ка́ — gebéurtenis/ vondst van de eeuw;
устано́вленный́ века́ми — eerbiedwáardig, geíjkt, traditionéel;
че́рез́ века́ — door de eeuwen heen
●
2 ( lett. / ovdr. ) éeuwigheid
на ве́ки ве́чные́ — voor éeuwig en altíjd, tot in álle éeuwigheid;
не закаивайтесь / зарека́йтесь на ве́ки ве́чные Spreek. — zeg nooit nooit, doe geen eed voor het hele léven;
испоко́н́ веко́в Spreek. — sinds onheuglijke tijden;
от ве́ка — al heel lang, sinds onheuglijke tijden, de éeuwigheid íngaan;
отны́не́ и до ве́ка Spreek. — tot in de éeuwigheid, voor altíjd;
постро́йка́ на века́ Spreek. — onverwóestbaar bóuwwerk;
до сконча́ния́ ве́ка / — hoogdr. tot in de éeuwigheid;
усну́ть́ на ве́ки веко́в — ontslápen
●
3 tijdperk ^het , tijd
век Астреи́ — góuden eeuw;
бро́нзовый́ век — brónzen tijdperk, brónstijd;
золото́й век — góuden eeuw;
ка́менный́ век — stéentijd, sténen tijdperk;
быть с ве́ком наравне́́ — bij de tijd blijven;
не отста́ть́ от века́ ( m.b.t. — ontwikkelingen) bíjblijven;
век просвеще́ния — eeuw van de Verlichting;
сре́дние́ века́ — Middeleeuwen
●
4 léven ^het
а́редовы́ ве́ки прожи́ть ¤ — bijzónder lang léven;
заеда́ть́ век [2] ☻ — iem. het léven zuur máken;
ко́нчить́ век — het léven láten;
прожи́ть мафусаи́лов́ век Arch. — zo oud wórden als Methusalem, zeer oud wórden;
мы́кать́ век Arch. / Spreek. — een hondenleven hébben;
на́ веку́ своём — in z'n léven, in z'n tijd;
отжи́ть́ свой век — uit de tijd ráken;
на мой век хва́тит Spreek. — het zal mijn tijd wel dúren (er is nog genóeg)