ПРИКАЗ: значение слова

Начните вводить слово:
Нажмите сюда, чтобы развернуть список словарей

Русско-голландский словарь

ПРИКАЗ

прика́з
m
1 bevel het , commándo het , ópdracht, órder (móndeling, schríftelijk), verórdening
дать/ отда́ть́ [З] прика́з — iem. een ópdracht géven (iets te doen);
( — móndeling) iem. een órder/bevel géven;
мне дан прика́з + — inf. ik heb órder om …;
он дал прика́з к отправлению — hij gaf bevel tot vertrek;
прика́з есть прика́з ! — orders zijn orders!;
э́то не прика́з — het is geen wet van Meden en Perzen, dat is geen bevel;
до прика́зу [2] — op bevel van, in ópdracht van

2 hist. departement het , ministérie het
посо́льский- ( — in Moscovië) ministérie/departement van búitenlandse zaken;
прика́зы общественного призре́ния́ — departement voor welzijn en ónderwijs;
сыскно́й́ прика́з — opsporingsdepartement het