f
1 koe
бодли́вой́ коро́ве Бог рого́в не даёт ( gez. ) — vervloekte koeien hébben korte hoorns;
до́йная́ коро́ва ( ovdr. ) — mélkkoe;
быва́ет, что коро́вы лета́ют́ — ja, je kan me nog meer vertéllen!;
как коро́ва на льду́ — als een kruk op de schaats;
морска́я́ (сте́ллерова) коро́ва zoöl. — zéekoe;
чья бы коро́ва мыча́ла, а твоя́ бы молча́ла Spreek. ( — sprw.) de pot verwijt de kétel dat hij zwart ziet;
dat moet jij nódig zéggen!;
ну́жен/необходи́м́ как коро́ве седло́ Spreek. ( ir. ) — kúnnen míssen als kíespijn;
свяще́нная́ коро́ва ( lett. ) — héilige koe;
э́то идёт
э́то сиди́т на [6] как на коро́ве седло́́ Spreek. — dat staat je/hem/ … helemaál niet;
как/сло́вно/то́чно/бу́дто коро́ва языко́м слизну́ла/ слиза́ла́ Spreek. — als in rook ópgaan, als van de áardbodem gevaagd, als sneeuw voor de zon verdwenen
●
2